Rosé wordt gemaakt van blauwe druiven, soms in combinatie met witte druiven. De wijn krijgt haar kleur doordat de schillen van de blauwe druiven minder lang bij het sap (de most) blijven dan bij de bereiding van rode wijn. Tijdens de traditionele vinificatie worden de druiven gekneusd en beginnen de schillen hun kleurstof aan het sap af te geven. Zodra de wijnmaker tevreden is over de kleur worden de druiven voorzichtig geperst en schillen en sap van elkaar gescheiden. Daarna gaat de vergisting verder. Hoe langer de schillen en het sap contact hebben, des te donkerder wordt de kleur en des te krachtiger de smaak van de rosé. De beperkte hoeveelheid tannine in rosé maakt dat zij fris en licht is, maar toch met zekere stevigheid gedronken kan worden.